4.6. Het koppelen en ontkoppelen van bestandssystemen

Het bestandssysteem wordt het best weergegeven als een boom, met de stam als /. /dev, /usr en de andere map in root zijn takken die weer hun eigen takken kunnen hebben, zoals /usr/local, etc.

Er zijn verschillende redenen om sommige van deze mappen op aparte bestandssystemen te plaatsen. /var bevat de mappen log/, spool/ en verschillende types tijdelijke bestanden en kan volraken. Het laten vollopen van het root bestandssysteem is geen goed idee, dus het splitsen van /var van /is vaak de favoriet.

Een andere vaak voorkomende reden om bepaalde mapbomen op aparte bestandssystemen te plaatsen, is om ze op verschillende fysieke schrijven te zetten of gescheiden virtuele schijven zoals gemounte Netwerk bestandssystemen of cd-rom drives.

4.6.1. Het bestand fstab

Tijdens het opstartproces, worden bestandssystemen die vermeld staan in /etc/fstab automatisch gekoppeld (tenzij ze vermeld staan met noauto).

/etc/fstab bevat een lijst van regels die aan het volgende formaat voldoen:

apparaat        /koppelpunt fstype     opties      dumpfreq     passno
apparaat

Een apparaatnaam (die moet bestaan) zoals uitgelegd in Paragraaf 19.2.

koppelpunt

Een map (die moet bestaan) waarop het bestandssysteem gekoppeld moet worden.

fstype

Het bestandssysteem type dat aan mount(8) gegeven wordt. Het standaard FreeBSD bestandssysteem is ufs.

opties

Dit is of rw voor lezen en schrijven bestandssytemen, of ro voor alleen lezen, gevolgd door elke andere optie die mogelijk nodig is. Een standaard optie is noauto voor bestandssystemen die niet automatisch gekoppeld worden tijdens het opstarten. Andere opties staan in mount(8).

dumpfreq

Dit wordt gebruikt door dump(8) om te bepalen welke bestandssystemen gedumpt moeten worden. Als het veld niet is ingevuld, wordt aangenomen dat er een nul staat.

passno

Dit bepaalt in welke volgorde bestandssystemen gecontroleerd moeten worden. Bestandssystemen die overgeslagen moeten worden moeten hun passno waarde op nul hebben staan. Voor het root bestandssysteem (dat voor alle andere gecontroleerd moet worden) moet passno op één staan en passno waarden voor andere bestandssystemen moeten een waarde hebben groter dan één. Als bestandssysteem dezelfde passno waarde hebben probeert fsck(8) deze bestandssystemen tegelijkertijd te controleren.

In fstab(5) staat meer informatie over de opmaak van /etc/fstab en de mogelijke opties.

4.6.2. Het commando mount

mount(8) wordt gebruikt om bestandsystemen te koppelen.

De meest eenvoudige vorm is:

# mount apparaat koppelpunt

Alle opties voor het commando staat in mount(8), maar de meest voorkomende zijn:

Mountopties

-a

Mount alle bestandssystemen die in /etc/fstab staan, behalve die gemarkeerd staan als “noauto”, uitgesloten zijn door de optie -t of die al gekoppeld zijn.

-d

Doe alles behalve het echt aanroepen van de systeemopdracht mount. Deze optie is handig in samen met de optie -v om te bepalen wat mount(8) eigenlijk probeert te doen.

-f

Forceert het koppelen van een niet schoon bestandssysteem (gevaarlijk) of forceert het innemen van schrijftoegang als de koppelstatus van een bestandssysteem wijzigt van lezen en schrijven naar alleen lezen.

-r

Mount het bestandssysteem alleen lezen. Dit is identiek aan de optie ro voor de optie -o.

-t fstype

Mount het opgegeven bestandssysteem als het opgegeven type bestandssysteem of koppelt alleen bestandssystemen van het aangegeven type als ook de optie -a is opgegeven.

“ufs” is het standaard bestandssysteem.

-u

Werk koppel opties van het bestandssysteem bij.

-v

Geef uitgebreide informatie (verbose).

-w

Mount het bestandssysteem lezen en schrijven.

De optie -o accepteert een door komma's gescheiden lijst van opties, waaronder de volgende:

noexec

Sta geen uitvoerbare bestanden toe op dit bestandssysteem. Ook dit is een nuttige veiligheidsoptie.

nosuid

Interpreteer geen setuid of setgid opties op het bestandssysteem. Ook dit is een nuttige veiligheidsoptie.

4.6.3. Het commando umount

umount(8) heeft een koppelpunt, een apparaatnaam, -a of -A als parameter.

Alle vormen kunnen de optie -f hebben om een bestandsysteem te forceren te ontkoppelen en de optie -v voor uitgebreide informatie. De optie -f is meestal geen goed idee. Forceren dat een bestandssysteem ontkoppeld wordt kan de computer laten crashen of data op het bestandssysteem beschadigen.

De opties -a en -A worden gebruikt om alle bestandssystemen te unmounten, mogelijk nader gespecificeerd door de optie -t met daarachter op welke typen bestandssystemen het betrekking heeft. Voor de optie -A geldt dat deze niet probeert het root bestandssysteem te ontkoppelen.